Verslag van mijn reis van Schiedam en Spijkenisse naar Almelo, Emmen, Oude Pekela, Veendam, Delfzijl, Groningen en tenslotte Tiel, Houten en Bunnik 3-7 augustus 2015
Net als andere jaren had ik besloten deze vakantie ons land met andere ogen te gaan bekijken rond een thema waar ik met dagbezoekjes invulling aan kon geven. Na enig nadenken koos ik voor een lastige opgave: waaraan kan je zien of een stad duurzaam is of niet? Zou ik zulke kenmerken kunnen vinden en fotografisch vast kunnen leggen?
3 augustus 2015
Ik had me gister voorbereid door naar de uitkomsten van een onderzoek van mijn instituut Telos van de Tilburg University (www.telos.nl) te kijken dat gaat over de prestaties van duurzame gemeenten. De gemeenten met de hoogste en laagste scores zou ik kunnen selecteren voor een bezoek. Als begin koos ik voor enkele gemeenten die laag op die lijst staan. Immers waar alles goed is valt je weinig op. Juist wat uit de toon springt vraagt om onze aandacht en ik verwachtte zo snel kenmerken van onduurzaamheid te kunnen vinden. Bovendien had het onderzoek enkele aanwijzingen opgeleverd om indicatoren voor duurzaamheid te vinden. Zo was hinder indicatief voor veel meer problemen in de stad, evenals veiligheid en werkloosheid. Ik moest naar zichtbare aspecten op zoek die hiermee in verband staan. Ik vertaalde dit naar kenmerken zoals: komt er veel graffiti voor bv op bushokjes (vandalisme als aspect van veiligheid), komen er veel toezichtcamera’s op openbare plekken voor (preventie rond hangjongeren, diefstal e.d.), is er veel geluidoverlast (industrieterreinen en grote wegen nabij woonwijken die door geluidschermen leefbaar moeten worden gemaakt), ligt er veel vuil op straat, is er leegstand van winkels, zijn er rondhangende volwassenen waarvan je verwacht dat ze zouden werken, hoe zien de bedrijventerreinen eruit, is er een levendig en sfeervol centrum, etc.
Met dat plannetje in mijn achterhoofd ging ik vandaag op stap, waarbij ik twee steden had gekozen om mee te beginnen: Spijkenisse, vorig jaar nog hekkensluiter op de lijst maar nu wat hoger op de lijst door de fusie tot Nissewaard, en Schiedam, dat samen met Vlaardingen ook laag op de lijst staat. Als ik hier geen opvallende kenmerken zou tegenkomen, waar dan wel? Ik had echter een handicap, door de zomervakantie waren de steden leger dan normaal, tenzij het toeristische steden betrof. Ik ging op weg naar Schiedam, waar ik jarenlang heb gewoond.
Schiedam
Eer de A20 je vanaf het Kleinpolderplein aflevert bij afslag 11 rijd je met een lang viaduct over een bedrijventerrein. Voor je doemen hoge kantoorgebouwen op en in de verte weet je de schoorstenen van Pernis. Benauwend en woononvriendelijk is de eerste indruk. Geen moment komt het verlangen in je op: hier zoek ik mijn thuis. Toch ligt hier Schiedam.
Ik sla na de afrit meteen linksaf om zo het bedrijventerrein langs de ’s-Gravelandseweg, grenzend aan de Spaanse Polder, te bezoeken. Ik verwacht allerlei ellende tegen te komen, maar dat valt best mee. Geen verwaarloosde stukken grond of met onkruid overwoekerde trottoirs. Het is niet piekfijn verzorgd maar het doet ook niet onder voor andere bedrijventerreinen die ik ken. Dan rijd ik via de ’s-Gravelandseweg terug en het centrum in. Ik weet dat ik het grote uitbreidingsdeel van Schiedam, tuindorp Kethel, dat in de loop der decennia is opgerukt richting Delft, nu rechts laat liggen, evenals het Beatrixpark. Ik woonde met plezier in Kethel tijdens mijn studententijd in Delft. Het centrum van Schiedam nabij het stadhuis is zo’n jaar of twintig geleden opgeknapt en ziet er nog redelijk uit. Maar er lijkt sindsdien weinig vernieuwing tot stand gebracht.
Ik rijd door richting Lange Haven waar ik op latere leeftijd tien jaar heb gewoond. Een blik op de Lange Haven bevestigt mijn herinneringen. Het zou een leuke toeristische trekpleister kunnen zijn, met de schepen aan de kade en de oude panden, maar er ligt een grauwsluier over deze plek. De aanblik maakt me niet vrolijk.
Zou dat het kenmerkende zijn dat samenhangt met de redenen waarom deze stad zo laag op duurzaamheid scoort, de sombere sfeer, de afwezigheid van een uitstraling van durf en vitaliteit?
Ik merk dat het niet meevalt om de vinger op de zere plek te leggen. Misschien wordt het duidelijker in de Gorzen, een oude arme wijk die grenst aan de Waterweg. De wijk wordt gedomineerd door de grote fabriek van destilleerderij Nolet, het restant van het roemruchte verleden, vooral in de 19e eeuw, van Schiedam als internationale jeneverstad langs de Schie. De oude huisjes in de wijk zijn deels afgebroken en door heel goedkope modernere huisjes vervangen die nu al rijp lijken voor de sloop.
Aan de horizon van de straat priemen hijskranen in de lucht die in de havens van Schiedam aan olieplatforms werken. Hier voel je wel iets van Schiedams lage score op duurzaamheid, maar hoe representatief is zo’n wijk voor de stad als geheel? Ik rijd nog even de Havenstraat in. Hier werkte mijn vader vroeger bij Hoek’s Machine- en Zuurstoffabriek. Er is van het kantoorgebouw waarin de directie en de tekenkamer huisden niets meer te bekennen. Kennelijk is de grond verkocht en het gebouw afgebroken. Het oude bedrijf is overgenomen door Linde dat hier nu nog steeds zuurstof maakt en opslaat, maar aan het einde van de straat zijn nieuwe moderne bedrijven gekomen. Ik parkeer mijn auto even aan de Waterweg. Landinwaarts heb je van hieruit een mooi uitzicht op de skyline van Rotterdam. Voor me schittert de zon fel op het water. De Havenstraat getuigt ervan hoe alles nieuw kan worden.
Ik rijd door richting Beneluxtunnel. Voor me doemt de Vijfsluizenflat op, waar ik woonde tijdens mijn middelbareschooltijd in Vlaardingen. De flat is inmiddels 55 jaar oud en markeert niet langer de schooltuinen die voor het gemaal van de Poldervaart waren aangelegd. Deze flat kijkt nu uit op een metrolijn en de A4 die met twee tunnelbuizen Schiedam/Vlaardingen met Hoogvliet verbindt. De Vijfsluizenflat is misschien wel een mooi symbool voor de ontwikkeling van Schiedam, een woontoren die eerst op een vaart, een sluis, en een modern sportterrein (van Shell) uitkeek en nu de grens markeert tussen de woonwijk en de zeer drukke snelweg, evenals het bedrijventerrein dat is verrezen op de oude werf van Wilton-Fijenoord.
De indruk die ik overhoud is een stad die klodders verleden herbergt, een grote groene long heeft gebouwd richting Delft, maar deze lijkt niet met het oude centrum te zijn geïntegreerd. Een stad die in de schaduw is blijven liggen van Rotterdam en zijn randwegen, waarvan het hart zwakjes klopt en daarmee de eigenheid, die er ooit was, nog steeds niet lijkt te hebben hervonden. Waar zie je dat nu concreet aan? Ik heb geen graffiti op bushokjes gezien, geen verwaarloosde bedrijventerreinen, maar wel zie ik een soort dofheid waar juist bruisende burgerlijke activiteit mag worden verwacht. Komt dat door de nabijheid van Rotterdam? Heeft Schiedam te weinig om zich van deze wereldhaven te onderscheiden? Is Schiedam nooit hersteld van de breuk met het grootse jenever verleden?
Spijkenisse
Na de Beneluxtunnel sla ik rechtsaf, op weg naar Spijkenisse. Voor me ligt een woud aan windmolens en schoorstenen van raffinaderijen en chemische fabrieken. Mooi is het niet, wel fascinerend voor wie iets heeft met techniek. Mefistofeles is hier zichtbaar bezig, geen wonder dat Spijkenisse onderaan de duurzaamheidlijst staat, schiet het door me heen. De weg voert naar links en het hele landschap verandert.
Dit was nog niet Spijkenisse. Nog tweemaal een afslag naar links voert me op een brede weg, de Groene Kruisweg, verder naar het centrum van Spijkenisse dat nieuw is gebouwd en er functioneel maar beslist niet onaardig uitziet. Anders dan in Schiedam heeft men hier, lijkt het wel, alles opnieuw, ruim en met ambitie aangelegd.
Toch merk ik later ook dat er pittoreske staatjes, zoals het Noordeinde, zijn gehandhaafd die iets van de oude sfeer uitstralen. Hier is het oude hart opgenomen in het nieuwe hart. Maar er is meer. Ook heeft Spijkenisse een satelliet gebouwd met hoge appartementen die uitkijken over de Oude Maas en het havengebied ten Noorden daarvan.
Spijkenssie heeft wel een metro, maar zelf geen aansluiting op een snelweg. De uitbreiding richting het agrarische Zuidland helpt op dat gebied ook niet. Al is Spijkenisse dus meer opgesloten dan Schiedam, toch maakt het de indruk meer ademruimte te hebben. Ik blijf met nog meer verwarring achter als ik Spijkenisse verlaat. Waaraan kon ik hier nu zien dat het een van de laagst scorende gemeenten van ons land is op het gebied van duurzaamheid? Als bezoeker kan ik geen opvallende zichtbare verschijnselen aanwijzen. Goed, het is een wat rommelige en geïmproviseerde stad, zonder veel verfijning, recht toe recht aan, maar ‘wat het hebben moet dat heeft het wel’.
Is het misschien meer nog de entourage van de stad, l’environnement, dat wat de stad omringt, wat de duurzaamheid weerspiegelt? Is dat bepalender dan dat wat in de stad zelf aan uiterlijke kenmerken is te vinden? Wat hun omgeving betreft zijn Schiedam en Spijkenisse overschaduwd door de Rijnmondse industriële activiteiten. Daarbij komt nog dat Schiedam een oud hart heeft, terwijl Spijkenisse zich opnieuw heeft moeten uitvinden. Kan de stad zichzelf van binnenuit bepalen of wordt de stad primair bepaald door wat die omgeving te bieden heeft? Ik neig ertoe om een stad alleen duurzaam te noemen als de kenmerken volgen uit bewust eigen handelen, uiteraard in wisselwerking met de omgeving, maar zonder daar geheel door bepaald te zijn. Waar kan je dat aan waarnemen?
Zo kom ik erop dat de afspiegeling van duurzaamheid in de stad gezocht moet worden in uitingen van de duurzaamheidhouding van bestuur, ondernemers en bewoners. In lijn hiermee zou je zichtbare kenmerken van duurzaamheid meer moeten zoeken in uitingen van het kunstzinnige, bezielende en spirituele element, dat te voorschijn komt bij de manier waarop de stad is vormgegeven en versierd. Zou dat in het centrum van de stad objectief zijn vast te stellen? Bijvoorbeeld: hoe is het stadhuis vormgegeven, is er meer dan functionaliteit te zien, kent het winkelcentrum naast de obligate winkels zoals Blokker, HEMA, de Tuinen, C&A, V&D, Kruidvat, etc. ook bijzondere en unieke winkels? Hoe ziet het ontwerp eruit; hebben straten en pleinen iets extra’s in de aanleg van groen en bomen, iets dat een feestelijk en vorstelijk gevoel overbrengt, en kan dat in een meetschaal worden vastgelegd? Is er veel leegstand met graffiti en bewakingscamera’s? Ja, hier ligt misschien een beter houvast dan wat ik tot nu toe heb gezocht.
5 augustus 2015
Deze dag wilde ik naar het Noorden, vooral de provincie Groningen, waar de op duurzaamheid laagst scorende gemeenten liggen, zoals Pekela, maar ook Veendam. Ook ligt hier de mysterieuze stad Groningen, een stad die te midden van alle ellende van de oude veenkoloniën een glanzende economische prestatie weet neer te zetten en onder de grote steden van ons land een echt voorbeeld is geworden. Mogelijk is dit de enige plek waar de vruchten van het aardgas voor deze provincie zichtbaar worden. Maar ik begin in Almelo, dat maar één plaatsje hoger op de lijst van duurzame gemeenten staat dan Veendam, en ga vandaar in noordelijke richting naar Emmen, de laagst scorende 100.000plus gemeente van ons land.
Almelo
Almelo heeft me verrast. Het centrum is helemaal op de schop genomen. Een oude haven die was gedempt is weer uitgegraven en daaraan is een nieuw hart van de stad gebouwd. Het gemeentehuis is pas enkele maanden geleden in gebruik genomen en staat als een imposante puist te prijken op de nieuw gecreëerde plek.
Ik strijk neer op een terras waar ik een mooi uitzicht op het gemeentehuis heb. Aan de andere kant van het water staat een even imposante oude schoorsteen, die een restant van de hier vroeger gelegen textielfabriek blijkt te zijn. Ook daar is een restaurant van gemaakt. Heel geslaagd. Na mijn zonnepittenbol gezond, stap ik op en ga de oude stad nader bekijken. Hier laat Almelo meer van het verleden zien. Vrij veel leeg staande winkels, ook graffiti hier en daar, hier en daar is het wat smoezelig.
Maar ik vind dat Almelo toch weet te verrassen en een kering aan het maken is. Als ik weg rijd en de weg naar Emmen zoek zie ik nog diverse wijken met deftige herenhuizen, voor de bedrijventerreinen je als bezoeker uitgeleide doen. Almelo is zo gek nog niet.
Emmen
Zou Emmen ook zo meevallen, begon ik me af te vragen. Emmen is een betrekkelijk grote stad met 110.000 inwoners, omringd door agrarisch land. Dat duidt meestal op beperkte economische draagkracht. Ik rijd voor ik het weet het centrum binnen en vind gemakkelijk op loopafstand een parkeerplek. Het begin van het winkelcentrum is wat groezelig, vooral het HEMA gebouw lijkt decennia lang niet geverfd, maar het is druk op deze mooie dag met honderden wandelaars en winkelbezoekers.
Al snel vind ik het gemeentehuis, ook zo’n strak splinternieuw geval -waar bovendien aandacht aan een beeldengroep is besteed- en dat wordt omringd door zeer grote pleinen, deels met groen, waar alleen gewandeld en gefietst mag worden. Niets mis mee. Ik zie geen luxe, geen historische monumenten, afgezien van een weinig fraaie kerk op het midden van een plein, maar ook zijn er enige restaurants die druk worden bezocht. Ik zie geen hangjongeren, geen toezichtcamera’s. Kortom het centrum is eenvoudig maar met elán neergezet. Men is goed bezig. Voor de laagst scorende 100.000plus gemeente ziet het centrum van Emmen er stukken beter uit dan ik had gedacht. Bovendien wordt er nog druk gebouwd aan verdere verbeteringen.
Veendam
Door naar Veendam. Ik heb hier als student nog gelogeerd toen ik een zomer stage liep bij AVEBE. Maar het komt me niet bekend voor. Veendam ligt aan het Wildervanckkanaal en het is een beetje rommelig, kruipdoor-sluipdoor, binnenkomen. Er staan nog diverse statige panden in het plaatsje en ik kan parkeren voor een groot cultureel centrum, Van Beresteyn geheten, dat ligt naast het streekmuseum.
De winkelstraten zijn bescheiden, maar zonder veel leegstand, en na enig zoeken vind ik het stadhuis, een fraai oud gebouwtje waar, als zo vaak, een vierkante blokkendoos aan is gebouwd voor het na fusies toegenomen aantal ambtenaren.
Al met al valt ook Veendam me niet tegen, een mengsel van incidentele oude grandeur en een bescheiden werkgemeenschap, maar zonder enig teken van verpaupering. Het gaat dan misschien economisch niet goed in de provincie Groningen, de Groningers lijken zich toch aardig te kunnen redden.
Pekela
Dan wordt het tijd voor het hoofddoel van deze dag, de hekkensluiter van de lijst van duurzame gemeenten, Pekela, waar het economisch en sociaal heel slecht gaat. Het ligt niet ver van Veendam en al snel sta ik voor het gemeentehuis in Oude Pekela.
Ja, dat is een heel bescheiden rechthoekig gebouwtje en het steekt nog gunstig af tegen de schrale omgeving. Er is weliswaar een mooi gerestaureerde molen tegenover het stadhuis, maar verder slaat vandaag voor het eerst de schrik me om het hart. Twee vervallen gebouwtjes blijken van de Rabo Bank en ABNAmro Bank te zijn en nog te functioneren. Een wonder dat ze nog geld uitspuwen.
Hier is voor het eerst verval te zien. De winkels zijn slecht onderhouden of dicht. Een makelaarskantoor heeft niet eens de moeite genomen grote gaten in de glazen gevel te repareren. Een gesloten modezaak ‘Butterflay Fashion’ heeft de ramen met oude kranten dicht geplakt. Zo erg heb ik het nog nergens aangetroffen.
Delfzijl
Dan zoek ik naar een afsluiting voor de dag. Het is inmiddels vijf uur geweest en opeens herinner ik me een hotel dat buitendijks boven zee is gebouwd in Delfzijl, een half uur rijden hier vandaan. Dat zou leuk zijn met dit warme weer. Ik rijd richting de Eems-Dollard en kom in het havenplaatsje Delfzijl aan dat een zelfde sfeer ademt als wat ik in Rijnmond gewend was. Ook Delfzijl staat op het laagste deel van de lijst met duurzame gemeenten. Maar hier waait de wind en zijn de windmolens overal in het blikveld te vinden.
Het gemeentehuis kent zoals we vaak zien een moderne aanbouw. Het oude deel getuigt door een scheur in de voorgevel van de aardbevingen door de aardgas winning.
Haven, schepen, staal, dijken, niet zeuren maar poetsen, doe maar gewoon, dat is de uitstraling van deze gemeente. Het hotel zit stampvol. Dat is nou jammer. Dan maar op zoek naar een ander hotel hier en als dat niet lukt mijn geluk beproeven in Groningen, dat ik anders morgen had willen bezoeken.
Groningen
Om kwart over zes ben ik in Groningen. Ja dat is een echte stad! De wegen wijken tot brede banen, hoge prestigieuze kantoorgebouwen omringen je en laten je tenslotte toe in het centrum waar de geschiedenis, de kunst, de allure, de vrijmoedigheid, het boven het burgerlijke uitstijgende, je tegemoet komt.
Nu nog een hotel vinden. Ik rijd tweemaal een rondje langs het monumentale historische station en het bekende museum voor moderne kunst van Groningen, mijn TomTom dirigeert me naar pension Tivoli, waar ik voor geen goud wil overnachten. Ik rijd om Akerkhof heen, zie de Martinitoren in de lucht prikken, maar vind geen hotel.
Ik parkeer mijn auto en ga lopend nog op verkenning uit, tot aan het museum. Prachtige gebouwen met monumentale gevels, ja , maar nergens een hotel. Zonder hotel heb ik weinig zin om hier uitgebreid te gaan zitten eten. Natuurlijk ben ik de verkeerde kant opgelopen en gereden en had ik achter Akerkhof moeten kijken naar het monumentale stadhuis en de Grote Markt en had dan Hotel Prinsenhof gevonden.
Misschien had men nog een bed over gehad, misschien. Maar ik besloot om de knoop maar door te hakken. Het was twee uur rijden naar huis, waar ik nog voor donker terug kon zijn. Een mooie vakantiemaaltijd in de ondergaande zon schoot er dan helaas bij in. Zo gezegd, zo gedaan.
Wat heb ik nu vandaag geleerd? Het moet wel erg mis zijn wil je de economische malaise aan het uiterlijk van de gemeente zien. Oude trots en kracht kunnen nog lang doorwerken in het straatbeeld. De grootste vraag is eigenlijk waarom de stad Groningen het economisch zo goed doet, want al spreekt de sociaal-culturele sfeer me aan, de stad blijft volgens de metingen op sociaal vlak onder het gemiddelde steken. Het zijn de monumentale panden in de binnenstad, het feit dat er een universiteit is, en ja, het moet de doorwerking van de aardgasbaten zijn die hier voor economische draagkracht zorgen, al is het maar dat de regering in Den Haag in deze stad extra en hoogwaardige werkgelegenheid heeft geschapen als compensatie voor het leegroven van de bodemschatten in deze streek. Zou de stad Groningen het ook zo goed doen zonder de aardgascomponent? Zou het dan nog steeds beter scoren dan bijvoorbeeld een andere universiteitsstad als Tilburg? De economische productie (BRP) is heel hoog in Groningen, en de stad scoort hoog op kennis en ontsluiting met hoofdwegen. Maar er zijn tegelijk veel arme huishoudens en de werkloosheid is hoog. Dat zijn de zelfde problemen die de andere Groningse gemeenten hebben. Worden die in de stad Groningen gemaskeerd door de universiteit, de hoger gekwalificeerde werkgelegenheid en de vele starters? De vraag die ik eraan over houd is of die twee werelden van de welgestelden en de armen elkaar in de stad Groningen in de praktijk ook raken en bevruchten. En hoe gaat dat dan?
7 augustus 2015
Na terugkeer uit Groningen stond ik in dubio. Zou ik mijn eerdere plan om Den Helder te bezoeken nog uitvoeren? En daarna afdalen naar Brabant en Limburg om Helmond en Kerkrade nader te bezien? Zou ik daar nog veel nieuws leren? Na wat wikken en wegen kom ik tot een ander plan. Waarom zoek ik het vandaag niet dichter bij huis? In de omgeving van Zeist is ook veel te leren. Niet zover hier vandaan ligt Tiel dat nog lager scoort dan Schiedam en Delfzijl. En meer interessant nog, hier vlakbij liggen ook twee gemeenten die tot de hoogst scorenden behoren: Houten en Bunnik. Dan moet ik in één dag de essentie van het verschil toch kunnen ontdekken?!
Tiel
Eerst Tiel. Het is geografisch net zo’n stad als Wijk bij Duurstede, maar die gemeente hoort tot de topgroep. Beide steden hebben een oud verleden, liggen aan een grote rivier en hebben een haventje dat in de zomer vooral voor plezierjachten wordt gebruikt. Maar Tiel is de arme variant, gelegen aan de Waal en Wijk bij Duurstede de rijkere, gelegen aan de Nederrijn/Lek. Tiel ligt in de stroom van drie transportassen: de rivier, de Betuwe spoorlijn van Rotterdam naar Duitsland, en de A15.
Belangrijker nog is dat Tiel net te ver van grote steden als Rotterdam en Utrecht ligt om aantrekkelijk te zijn als woongemeente voor pendelaars. De lagere welvaart weerspiegelt zich in het weliswaar oude maar niet erg chique centrum. Het is evenmin een toeristische trekpleister. Het nieuw gebouwde, rechthoekig ogende, gemeentehuis ligt tussen een parkje voor het gebouw en een eenvoudig pleintje terzijde van het gebouw. Net als ik er overheen loop beginnen een paar allochtone jongens te ruziën en vechten, terwijl omstanders verbaasd toekijken. Iets meer richting de rivier wordt een groot nieuw project gerealiseerd dat het verschil moet gaan maken.
Bij binnenkomst zag ik al dat de huizen klein en bescheiden zijn. Bij het verlaten van de stad in westelijke richting valt me dat nog meer op. Hele wijken bestaan uit petieterige ´arbeiders´ woningen.
Je kunt natuurlijk ook anders redeneren. In Tiel zijn is de werkende klasse niet in betonnen flatgebouwen neergezet, zoals in de Randstad veel wordt aangetroffen, maar heeft ieder gezin toch een eigen huisje met een tuintje. Hoe zie je dat in de statistieken? Het telt wel mee voor het beeld van de duurzaamheid van een gemeente. Een eenvoudige werkstad, gedomineerd door mensen die werken voor lage lonen en waar het elán, dat bij het in een gelijksoortige situatie verkerende Spijkenisse op te snuiven viel, nog lijkt te ontbreken. Maar hier vind ik, ondanks de bescheidenheid van deze gemeente, geen verpaupering, geen graffiti.
Houten
Via de A27 ben je binnen een half uur in Houten. Misschien wel de meest bijzondere stad van ons land, die zich nabij Utrecht heeft gevleid tussen Nieuwegein en Bunnik/Zeist. Wat is dan zo bijzonder aan Houten? Dat merk je al meteen bij aankomst. Je kunt er niet zomaar inrijden. Net als de middeleeuwse steden heeft deze moderne New Town een stadsmuur in de vorm van een om de hele stad aangelegde aarden wal van enkele meters hoog.
Slechts op een paar plekken kan de bezoeker door dit afweermechanisme heen breken, en zolang je de meest voor je doel passende ingang niet hebt gevonden moet je verder om de stad heen rijden op de Rondweg. Eenmaal binnen de muren wil het stadsbestuur je zo snel mogelijk uit je auto hebben. De stad maakt in de verschillende wijken op mij een saaie indruk en is gemaakt voor fietsers die met ruime paden overal vorstelijk heen en weer kunnen rijden. Dit is het meest uitgesproken zichtbaar in het centrum van Houten, waar ook het gemeentehuis ligt dat de andere gebouwen met zijn toren domineert. Hoe modern Houten wil zijn blijkt uit een zuil met het naambordje voor het gemeentehuis waarop in letverlichting is te lezen www.houten.nl. Naast het gemeentehuis, de gekanaliseerde waterpartijen en het meanderende hoofdsnelfietspad ligt een opvallend in aluminium en glas vormgegeven hypermodern station van de spoorwegen.
Nergens in de gemeente is er wanorde. Tenminste, afgezien van een wilde man die bij de gemeentevijver passanten lastig valt door ze verwijten toe te schreeuwen over de toestand in de wereld. Hoe is zoiets in Houten mogelijk? Op de terugweg is hij er al niet meer. Zoiets kan maar een paar minuten in Houten bestaan, denk ik. Ook voor de fietsenstalling bij het station is een passende oplossing gevonden door een futuristisch fietsen transferium met lift en al en een uitgebreid handvest met regels.
Het verbaast niet meer dat de witte en crême-kleurige muren van de gebouwen overal maagdelijk zijn gebleven. Spuitbussen voor graffiti bestaan niet in Houten. In dit Brave New World zijn er echter ook dingen die ik als gewone sterveling mis. Op de riante pleinen met wandelaars en statige fietsers, – toegegeven ook snelt er soms een pizza bezorgen op scooter voorbij -, is een enkel restaurant te zien, maar het geheel ziet er zo steriel uit dat de lust me vergaat om hier het avondeten te gebruiken. Alles is geregeld in Houten omdat aan alles vooraf is gedacht. Ik begrijp dat dertig jaar lang een in detail uitgedacht plan voor deze nieuwe stad consequent is uitgevoerd. Dat is op zich al heel bijzonder gezien de wisselende uitslagen van de vierjaarlijkse gemeenteraadverkiezingen. Maar nu is het dan ook zo dat ik de burgemeester heb horen verzuchten dat hij nergens in zijn gemeente nog ‘rommelruimte’ heeft, bijvoorbeeld voor startende bedrijfjes. Wat me nog het meeste is opgevallen, is het beheer van het groen. In alle gemeenten die ik bezocht stond het gras in de wegbermen en groenstroken hoog omdat het personeel van de plantsoenendiensten vermoedelijk op vakantie is. Niet zo in Houten.
Langs de Rondweg, ja zelfs op het talud van de spoorlijn, is het gras begin augustus kort gemaaid. Wie wil wonen in deze (bijna) meest duurzame stad van ons land? Het zijn burgers die veelal in Utrecht werken en vervolgens zich in deze moderne enclave terugtrekken waar het leven voorspelbaar en veilig is, geordend en gereguleerd, ja bijzonder verantwoord en duurzaam. Toch vraag ik me af of het een model is voor andere gemeenten die duurzaam willen zijn. Het heeft namelijk ook iets weg van een sekte onder de duurzame gemeenten.
Bunnik
Om nog één andere voorbeeld van een praktisch net zo hoog scorende duurzame gemeente te zien, en in de hoop daar wel gezellig te kunnen eten op mijn laatste vakantiedag, rijd ik naar buurgemeente Bunnik. Ik passer een stukje van Bunnik bijna dagelijks met mijn auto maar heb het centrum nog nooit goed bekeken. Bunnik, inclusief Odijk en Werkhoven, telt 15.000 inwoners, en is een stuk kleiner dan buurgemeenten Houten met 49.000 en Zeist met 62.000 inwoners. Het centrum van Bunnik is moeilijk te vinden want behalve dat er een Dorpstraat is met wat winkels stelt het niet zo veel voor. De Dorpstraat eindigt met het Oude Raadhuis, een elegant pandje dat inmiddels voor een nieuwe versie van het gemeentehuis, dat in Odijk staat, is verruild.
Ja, er staan vrijstaande herenhuizen in Bunnik, maar ook gewone rijtjeshuizen en in de omtrek liggen gewone bedrijventerreinen. Er is niet zoveel bijzonders aan Bunnik te zien. Wel kom ik naast het Oude Raadhuis een sfeervol restaurant tegen dat ik vaker op reclameborden had zien staan ‘Wapen van Bunnik’. Dat gun ik mezelf dan maar. Het is inderdaad een aanrader met een goede keuken. Omdat ik alleen ben word ik nog toegelaten, want men is vol.
Dat biedt me de gelegenheid om na te denken over het onderscheid tussen Zeist en Bunnik. Wat heeft Bunnik dat Zeist, met zijn Slot Zeist en hotel Figi en het WWF en PGGM en de Triodos Bank en de Slotlaan met heel veel winkels, niet heeft? Ik kom maar op één factor. Zeist is van een mooi dorpje uitgegroeid tot een middelgrote stad en Bunnik is een klein dorp gebleven, met de eigen bevolking waarvan een deel niet onbemiddeld is en hier in het Wapen van Bunnik voor mijn ogen met de fiets komt dineren.
De uitbreiding van Zeist, met wijken die bestaan uit grote flatblokken, weliswaar ‘s zomers verscholen achter bomen, heeft de ‘duurzaamheidspoeling’ dunner gemaakt en daarom is de stad op de duurzaamheidladder gedaald. Is Zeist daarom minder goed bezig dan Bunnik? Een goede vraag, die zeker een antwoord behoeft. Ook een goede vraag is of in Bunnik het roer om moet en of het zich bijvoorbeeld bij Zeist of Houten zou moeten aansluiten. Ik denk dat Bunnik/Odijk niet voor niets als dorp nog steeds bestaat. Men wil het zo, en waarom zou zo’n gemeente daar niet mee door mogen gaan?
Uit deze verkenningstocht komt naar voren dat het niet meevalt aan de uiterlijke verschijning van een gemeente de duurzaamheid af te leiden. Wat zie je wel en wat zie je niet? Laat ik beginnen de twee uitersten te vergelijken: Houten en Oude Pekela. In Oude Pekela zag ik economisch verval dat niet wordt aangepakt maar blijft bestaan. Dan is het slecht met de gemeente gesteld. Er is geen veerkracht meer, zoals ik dat ook, maar veel minder extreem, meende waar te nemen in Schiedam. Spijkenisse barstte, ondanks de lage score, van de veerkracht voor mij als oppervlakkige bezoeker. In Houten vond ik de duurzaamheid wel zichtbaar maar ook een beetje doorgeschoten. Persoonlijk heb ik dan liever Bunnik, een gewoon dorp waar het leven nog simpel en genoeglijk lijkt en waar de grote stad als het moet toch om de hoek beschikbaar is. Dat is ook het algemene kenmerk van de gemeenten die als beste op duurzaamheid scoren. Het zijn allemaal relatief kleine gemeenten in de buurt van grote gemeenten, waar veel groen is, welgestelde burgers wonen, die zich netjes gedragen en voor hun werk naar de grote gemeenten in de buurt pendelen. Al is het een ideaal rolmodel, het is niet de toekomst die voor alle gemeenten is weg gelegd. Hopelijk is de stadswal om Houten niet de voorloper van de ‘gated communities’ die zich als eilanden van welvaart beschermen tegen de boze buitenwereld. Kortom, die echte duurzaamheid is moeilijk aan de buitenkant van de gemeente af te lezen, daarvoor moet je in de woningen, de openbare gebouwen en het gemeentehuis een kijkje kunnen nemen. Duurzaamheid is een samengesteld idee dat zijn wortels heeft aan de binnenkant van de samenleving en daarom is het lastig te fotograferen.
12 augustus 2015