Wie gaat beleggen leert al snel dat er vooraf een doel en een tijdshorizon moeten worden geformuleerd zodat het juiste risicoprofiel bij de beleggingen kan worden gekozen. Bij beleggingen gaat het dan grofweg om de meest risicovolle categorieën van aandelen in bedrijven en de weinig risicovolle obligaties, waarbij staatsobligaties van welvarende landen het meest veilig zijn maar ook het minste rendement opleveren. Wie geen risico wil lopen belegt alleen in obligaties, wie vooral een gok wil wagen op flinke winst koopt alleen aandelen. Maar de doorsnee belegger doet er goed aan een mix van beide vormen van beleggen aan te houden van bijvoorbeeld 50% obligaties en 50% aandelen. De beheerder van het belegde vermogen zorgt nu dat de feitelijke ontwikkelingen in balans blijven volgens de afgesproken doelstellingen. Als na enige tijd de aandelen flink zijn gestegen in waarde, en bijvoorbeeld 60% van het totaal vermogen uitmaken, wordt een deel van de aandelen verkocht en daarvoor in de plaats worden obligaties bijgekocht. Het voordeel hiervan is dat wanneer de onvermijdelijk dalingen op de aandelenbeurs komen een deel van het rendement behouden blijft omdat het in obligaties is belegd die in zulke tijden de neiging hebben juist te stijgen in waarde. Zo behoud je balans in het belegde vermogen tussen het aandelen kapitaal en het obligatie kapitaal.
Drie duurzaamheidskapitalen
Voor het volgen van de ontwikkeling van de duurzaamheid van een bedrijf, gemeente of land kan een zelfde aanpak gevolgd worden. Hier gaat in essentie het niet om twee, maar drie kapitalen, het ecologische, economische en sociaal-culturele kapitaal. Een belangrijk doel voor duurzame ontwikkeling is dat rekening wordt gehouden met effecten van initiatieven voor de samenleving als geheel, nabij en ver weg, nu en op lange termijn. Belangrijk is dat het ene duurzaamheidskapitaal zich niet ontwikkelt ten koste van het andere, dat bijvoorbeeld de natuur wordt uitgeput door bossen te kappen en de bodem te vervuilen om een korte termijn groei van het economische kapitaal te krijgen. Op termijn zal dan immers het totaal van de drie kapitalen afnemen. Want de kapitalen hebben allerlei onderlinge verbanden die eigenlijk nog weinig zijn zichtbaar gemaakt en onderzocht. Bijvoorbeeld bij het instituut Telos van Tilburg University (www.telos.nl) is daarmee een begin gemaakt voor bijvoorbeeld gemeenten en provincies door het opstellen van een gekwantificeerde duurzaamheidsbalans die is gebaseerd op genoemde drie kapitalen. Uit dit onderzoek blijkt dat in wijken met een goede sociale cohesie minder werkloosheid wordt aangetroffen, er minder verkeersongevallen zijn en het afval beter wordt opgehaald. Het type gemeente of bedrijf is ook van veel belang. Agrarische gemeenten hebben het economisch vaak moeilijker en ondervinden meer bodemvervuiling maar zijn sociaal beter af. Krimpgemeenten hebben het economisch en sociaal moeilijk. Bij bedrijven zie je vaak dat naarmate zij meer door de media gevolgd worden, omdat de consument direct met de kwaliteit van hun producten in aanraking komt, bijvoorbeeld olie- of voedingsmiddelen bedrijven, meer aandacht voor duurzaamheid bestaat dan bijvoorbeeld bij uitgevers.
Waarom moet duurzaamheid meer inhouden dan milieu?
Toch is het belang van de integrale aanpak van de bedrijfsvoering of het overheidsbeleid voor velen nog nieuw en niet vanzelfsprekend. Dat blijkt uit allerlei vragen die ik in de praktijk tegen kom. Ik noem een paar voorbeelden. Waarom moet duurzaamheid meer inhouden dan milieu? Wat is het nut om zelfs cultuur mee te nemen? Wat valt er niet onder duurzaamheid, is het begrip niet veel te breed? Hoe wetenschappelijk is de methode eigenlijk? Waar getallen voor de drie kapitalen worden berekend is de vraag of er wel waarde moet worden toegekend aan dergelijke meetresultaten. Komt het toch niet neer op wat we altijd al doen: het meten van de economische productie, de werkloosheid, het aantal zieken en de milieuvervuiling? Wat zou er anders moeten gebeuren als je duurzaamheid hebt gemeten dan wat nu al wordt nagestreefd?
Dwarsverbanden leren kennen en aansturen
Waarom duurzaamheid meer is dan milieu is langzamerhand wel duidelijk aan het worden bij de meeste gemeenten en bedrijven. De transities van het energiegebruik en het hergebruik van afval zijn niet alleen een kwestie van een schoon en gezond milieu maar ook een economische kans. En de organisaties die ontstaan om duurzame wijken en bedrijventerreinen te realiseren kunnen ook een rol spelen in het tegengaan van eenzaamheid, verpaupering, vroegtijdige schoolverlaters en criminaliteit. Het vrijkomen van cultureel erfgoed geeft een bredere maatschappelijke uitdaging dan alleen geld vinden om oude gebouwen zoals kerken te slopen. Cultuur heeft een samenbindende rol en helpt om sociale cohesie in gemeenten te bevorderen. Zo zijn de thema’s binnen de drie duurzaamheidspijlers met elkaar verbonden. Vooral de sociale thema’s hebben een flinke uitstraling naar economische en ecologische thema’s. Dat neemt niet weg dat elk thema een eigen typerende schaal heeft waarop dit zich afspeelt. Economische thema’s hebben vaak een meer regionale schaal die maatgevend is voor bijvoorbeeld de aard van de werkgelegenheid en de infrastructuur. Bij milieu thema’s is bijvoorbeeld de inzameling van afval sterk bepaald door een gemeente, maar zijn de voorzieningen om het ingezamelde afval te verwerken aanwezig op een hoger schaalniveau.
De uitdaging om het gemeentebestuur ook buiten haar grenzen te laten ‘regeren’
De uitdaging is om de interactie tussen deze thema’s die op verschillende schaalniveaus zich afspelen van bijpassende arrangementen tussen lokale bestuurders te voorzien om tot de vanuit duurzaamheid best mogelijk oplossingen te komen. Immers, de processen spelen zich misschien niet altijd af op de schaal van de gemeente, maar het bestuur is wel op het niveau van de gemeente georganiseerd. Zodra de duurzaamheid van dergelijke thema’s in gemeenten of bedrijven wordt gemeten kunnen lessen worden geleerd door het vergelijken van uitkomsten. Dan wordt bijvoorbeeld gezien dat grote groepen burgers hun inkomen verdienen in de grote steden waar ook bijbehorende milieu- en sociale problemen ontstaan, terwijl zij wonen in de groene en veilige randgemeenten waar hun kinderen opgroeien en zij goede voorzieningen op het gebied van scholing en gezondheid helpen in stand houden. De opdracht voor het lokale bestuur is om schakelvermogen tussen deze verschillende schalen te ontwikkelen. Daar begint tevens de wetenschap die kan helpen om te begrijpen waaruit werkende oplossingen wel of niet kunnen bestaan. Door het meten van duurzaamheid in zijn brede pallet aan aspecten worden interacties tussen de drie pijlers van duurzaamheid inzichtelijk en ontstaat de prikkel om voorbij de klassieke sectorale oplossingen te denken. Deze zijn immers vaak gericht op het vergroten van de steden en de economische infrastructuur in de hoop dat de sociale problemen dan vanzelf ook zullen verdwijnen. Dat is echter niet vanzelfsprekend. Het gaat erom te leren hoe beoogde duurzaamheidswinst beter kan worden gerealiseerd, ook in het grote aantal mid-size en kleine gemeenten in ons land.
maart 2015