Duurzaamheid wordt nog vaak gezien als iets dat samenvalt met het toepassen van duurzame energie: windmolens langs de snelweg en op zee; of nog dichter bij huis: zonnepanelen op het dak van particuliere woningen. Maar de pretentie van het streven naar duurzaamheid is groter: het omvat het hele milieubeleid, zorgen dat er geen afval meer ontstaat, op weg gaan naar de circulaire economie. Duurzaamheid is behalve goed voor het milieu ook een economische kans. Immers, een schoon milieu en een winstgevende economie hoeven helemaal geen vijanden te zijn van elkaar, zij kunnen elkaar juist versterken. En waar wijkinitiatieven zijn genomen om energie te besparen kunnen zij naadloos overgaan in sociale initiatieven om eenzame ouderen op te vangen of dreigende vroegtijdige schoolverlaters gemotiveerd te houden. Duurzaamheid is een breed werkende en samenbundelende visie. Dat is het mooie eraan en tegelijk ook het lastige.
Immers, veel in onze samenleving is niet zo samenhangend georganiseerd, vooral niet bij de overheid. Het ergst tref je die verbrokkeling aan bij de rijksoverheid. Er is een ministerie voor dit en een ander voor dat, en elke minister wil zich op het eigen terrein profileren. Om onderlinge ruzies te voorkomen houden ze zich aan de stilzwijgende afspraak om zich zo min mogelijk met elkaars werk te bemoeien. Met uitzondering van de minister van Financiën, die kijkt bij alle ministeries mee of ze zich wel aan hun begroting houden. En dan is er natuurlijk nog de minister-president, die is er voor om de club bij elkaar te houden, de voortgang van het geheel te bewaken en het gezicht van het hele kabinet te zijn. Bij wie zou je nu verwachten dat duurzaamheid is ondergebracht? Bij de minister-president natuurlijk en in sommige landen vind of vond je dat ook.
Zo was het een speerpunt voor Tony Blair in het VK die ook een nationale Sustainable Development Commissie in het leven riep om hem te adviseren. In 2011 schafte een nieuwe regering de commissie helaas af. In hun afscheids persbericht staan behartigenswaardige opmerkingen.
‘The establishment of the Sustainable Development Commission (SDC) in 2000 was, in part, a recognition that government is not yet structured to be able to rise above the limitations of short term political and budgetary cycles and narrow departmental remits to make the kinds of long-term decisions and connected responses that these major challenges demand… There is a growing recognition that politics, the environment and commerce can no longer be treated as separate. A great deal of evidence shows that attempts to solve issues in isolation all too often result in perverse consequences elsewhere. Sustainable development is about seeing this bigger picture – now and in the future… Has the job been done? Emphatically not. In fact, to paraphrase Churchill, it has barely reached the “end of the beginning”. Embedding sustainable development into the architecture of Government and the work of the wider public sector is essential if we are to tackle most pressing issues of the day in a more joined-up way, a way which has the potential to deliver the sorts of benefits we can only dream of at present… But sustainable development involves every part of society, not just Government. Over the past ten years the SDC has found increasing and encouraging evidence of action at grassroots and individual level, as well as leadership in each sector of business, amongst NGOs and academic institutions. These activities, if scaled up and rolled out, could take us a long way towards a more sustainable future… Finally, it will also be essential to find ways of hard-wiring this approach over successive political cycles. If this is not done, we run the risk that the changes that have been made, and the benefits that have been so hard won step by painful step, will unravel. A Sustainable Development Act? A Commissioner for the Long Term? An Office for Future Generations? All have been mooted for the UK by a range of stakeholders and some have been established, or are being planned, in other countries, as a way of taking the future well-being of people and our planet out of short-term parliamentary cycles and partisan politics’.
In Duitsland profileert de Bundeskanzlerin Angela Merkel zich wel duidelijker dan de meeste andere regeringsleiders met duurzaamheid. Duitsland heeft ook een ‘Rat für Nachhaltige Entwicklung’ die bij haar jaarcongressen op deelname van Angela Merkel kan rekenen, al is het maar om kritiek op haar beleid als ‘launching customer’ van duurzame producten in ontvangst te nemen en daarop te reageren. Zij benadrukte juni 2014 nog dat ‘duurzaamheid het fundamentele doel en de basismaatstaf is voor al het handelen van haar regering’.
In Nederland hebben we zulke woorden ook van Jan Peter Balkenende gehoord, echter dat was pas toen hij minister-president af was. Ruud Lubbers is nog het dichtst bij een duurzaamheidsprofiel als minister-president gekomen, maar daarmee hebben we het in Nederland wel gehad. Van duurzaamheid op rijksniveau komt pas wat terecht als de minister-president erin gelooft en het overtuigend weet uit te dragen. Anders wordt het onderwerp alleen belegd bij een vakministerie, zoals het onder Mark Rutte bij de staatsecretaris voor Infrastructuur en Milieu terecht kwam. En wie daar zijn oor bij de ambtenaren te luisteren legt, verneemt dat men zich niet als ‘eigenaar van dit onderwerp’ wil opwerpen of het tot ‘de eigen core-business’ wil verheffen. Kortom de rijksoverheid in Nederland geeft niet thuis en fungeert daarmee niet als de motor van de duurzaamheidsbeweging.
Ligt dat anders op gemeentelijk niveau? Er zijn meerdere gemeenten die duurzaamheid hoog in het vaandel hebben staan en daarmee fors afsteken bij het landelijke beleid. In de College akkoorden van gemeentebesturen komt nogal eens voor dat men de duurzaamste gemeente van het land wil zijn of worden. Dat moeten we met een korreltje zout nemen. Meestal wordt daarmee bedoeld dat men met duurzame energie vaart wil maken of voortvarend de CO2-emissies van het verkeer te lijf wil gaan. Op zich prima, maar daarmee is nog niet de brede invulling van duurzaamheid bij de horens gevat. In sommige gemeenten gebeurt dat wel op basis van een besluit van het hele College. Dat is mooi, want in beginsel bestaat in Colleges een zelfde spanning tussen wethouders als in het kabinet tussen ministers. Soms zie je dat twee wethouders met duurzaamheid zijn belast, de één met de economische en milieuaspecten en de ander met de sociale aspecten. In gemeenten komt er al met al meer van integrale duurzaamheid terecht dan op rijksniveau.
Maar de echte motor voor de duurzaamheidsbeweging vinden we op plekken waar een autonome persoon de vrijheid heeft om zelf een besluit te nemen zich vrijwillig hiervoor in te zetten. Dat vind je als het gaat om de inrichting van je persoonlijke leven of bij de leiders van kleine ondernemingen. Daar zitten de echte motoren van duurzaamheid. En soms zijn er ook visionaire en moedige CEO’s van grote bedrijven die eerst persoonlijk deze weg inslaan, en daarna ook hun hele organisatie (bijv. Unilever) weten mee te krijgen. Waar één mens de mogelijkheid heeft om het verschil te maken komt duurzame ontwikkeling het eerste tot stand. Wel logisch eigenlijk dat je dit eerder bij bedrijven vindt dan bij overheden.
26 februari 2015