Dat het kabinet Lubbers-van Aardenne vaart maakt blijkt ook uit de vele speeches die directeur-generaal Milieuhygiëne Wim Reij in 1984 houdt. Het begint al op 3 januari 1984 wanneer het nieuwe Rijks Instituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne (RIVM) wordt opgericht, waarin de drie instituten voor Volksgezondheid, Drinkwatervoorziening en Afvalstoffen opgaan. Vanuit milieuoptiek was hiertegen weinig bezwaar want nu kon de prioriteit die altijd aan gezondheidsproblemen wordt gegeven gecombineerd worden met de urgentie van milieuvraagstukken. Reij stelt dat het immers ‘onmogelijk is gezond te leven in een ziek milieu. Preventief milieubeleid is ook een vorm van preventief gezondheidsbeleid’. Ook de Tweede Kamer had op een samengaan aangedrongen. De samenvoeging was al in discussie voordat de splitsing van VenM aan de orde kwam, maar werd daarna gewoon doorgezet. Daarmee werd de oude band tussen beide terreinen tenminste op onderzoeksgebied behouden. De minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur werd en bleef tot op de dag van vandaag eerstverantwoordelijke voor het RIVM. Voor mijzelf had de samenvoeging ook gevolgen want na pas tweeëneenhalf jaar werkzaam te zijn geweest bij DGMH werd ik in de zomer van 1984 gevraagd directeur Milieu te worden bij het RIVM en de in gang gezette fusie van de drie instituten te helpen vervolmaken.
Andere gelegenheden voor speeches van Wim waren bijeenkomsten over bijvoorbeeld de bijdrage van luchtvervuiling aan de watervervuiling, over het belang van het milieubeleid voor de grond-, weg-, en waterbouw, over het fosfatenbeleid in wasmiddelen en afvalwater, over bodemreinigingstechnieken, over de rol van milieutechniek voor het Nederlandse bedrijfsleven, de risico’s van kernenergie, over geluidschermen, over hergebruik van bouwpuin in de woningbouw en over de opheffing van de Interdepartementale Commissie Milieuhygiëne (ICMH). Twee speeches uit dit jaar zullen worden weer gegeven. In dit stuk zal worden ingegaan op de slottoespraak die Wim voor de verhinderde minister Winsemius hield bij de viering van het tienjarig bestaan van de Centrale Raad voor de Milieuhygiëne (CRMH) op 11 oktober 1984 in Den Haag. De CRMH staat onder voorzitterschap van mevrouw dr. J. C. van Noordwijk-van Veen. Apart zal worden ingegaan op een veel vrijmoediger gesproken inleiding van Wim Reij voor zijn Rotary-club eind 1984.
De speech die Wim voor minister Pieter Winsemius heeft uitgesproken, ademt duidelijk de baanbrekende vernieuwingen die deze milieuminister wist te ontketenen.
Het milieubeleid na tien jaar in een nieuwe fase
‘Het type milieuvraagstuk dat ons bezig houdt is multi-sectoraal geworden. Ging het tien jaar geleden om problemen op het gebied van waterverontreiniging, geluidoverlast, aanleg van riolering en dergelijke, nu gaat het om problemen die in meer sectoren spelen zoals verzuring en vermesting. Toen was de milieubelasting vaak gelokaliseerd, nu is de verspreiding diffuus. Toen dachten we vaak nog dat verbetering in één sector een verbetering voor het milieu als geheel was, inmiddels zijn we erachter gekomen dat het soms een verplaatsing van het probleem naar een andere sector betekende en dat we dus steeds het geheel in de gaten moeten houden. Toen waren de effecten van de verontreiniging veelal gekoppeld aan de gezondheid van de mens, zoals al blijkt uit de ontstaansgeschiedenis van het toenmalige Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne, nu weten we dat de effecten van de verontreiniging veel verder gaan en een aantasting betekenen van ecologische condities. In dit verband noem ik slechts het broeikaseffect als gevolg van verhoogde CO2-emissie, mogelijke aantasting van de ozonlaag en de emissies van SO2 en NOx en het zal duidelijk zijn waarop ik doel.
Bij de belangrijkste milieuvraagstukken van toen waren ook de omkeerbaarheid en de schaal van de effecten en de economische schade was anders. De effecten waren relatief gemakkelijk omkeerbaar, zoals blijkt uit de vooruitgang die met de verschillende saneringsoperaties is bereikt. De schade van de effecten ging niet verder dan het lokale of regionale niveau. En de economische schade was relatief beperkt. De effecten van de huidige prioriteitsmilieuvraagstukken zijn in belangrijke mate zeer moeilijk omkeerbaar en hebben een nationale, maar meestal zelfs een internationale of mondiale schaal.’
Voor het eerst in de winning mood
In deze inleiding wordt al meteen duidelijk dat met minister Winsemius een nieuw periode in het milieubeleid is aangetreden. Het zijn totaal nieuwe begrippen die hij in het denken op het departement introduceert, die zowel de eigen ambtenaren meenemen in een ruimer denkkader, maar die ook in het kabinet en bij andere departementen en het bedrijfsleven aanslaan. Hij doorbreekt het sectorale milieu denken, en hij introduceert het idee dat er binnen het milieubeleid prioriteiten zijn en het inzicht dat milieuschade ook economische schade betekent. Daarmee laat hij het bedrijfsleven zien dat de milieuproblematiek niet een aan het bedrijfsleven vijandige factor vertegenwoordigt maar een beleid dat ook het eigen lange termijn belang dient. Die gedachte weet hij later uit te bouwen tot het maken van afspraken met de top van het Nederlandse bedrijfsleven over een gezamenlijk aanpak, een gezamenlijk uitdaging in termen die ondernemers aanspreekt. Daarmee weet hij zowel de milieuorganisaties als de bedrijven uit de loopgraven te krijgen. En zijn ambtenaren maken de metamorfose door van altijd vanuit de achterhoede vechtende underdogs naar leden van een winning team.
‘Het milieuprobleem als geheel is veel complexer geworden. Milieubeleid is dan ook niet een betrekkelijk kortstondige aangelegenheid of een korte termijn probleem. Een goed beheer van het milieu vereist een voortdurende aandacht en zorg tot in lengte van jaren, niet alleen van de verantwoordelijke overheidsorganen, maar evenzeer van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Deze lange termijn visie blijkt ook in de omschrijving van de belangrijkste doelstelling van het milieubeleid, zoals verwoord in het Plan Integratie Milieubeleid, waarbij milieu wordt gezien als voorwaarde voor de gezondheid van de mens en als zorg voor ecosystemen ten behoeve van de mens en als waarde op zichzelf.’
Prioritaire milieu onderwerpen
Vervolgens wordt de milieubeleidscyclus geïntroduceerd en worden de belangrijkste milieuonderwerpen hierin geplaatst. Daarmee ontstond er plotseling een samenhang in de veelheid aan vaak erg verschillende milieubeleidsterreinen. Ook leidde dat tot de al genoemde prioriteitstelling bij de beleidsontwikkeling en daarmee ook voor de werkzaamheden van de CRMH.
‘Bij een drietal prioritaire onderwerpen wil ik wat langer stilstaan. Dat zijn de verzuring, de vermesting en de diffuse verontreiniging van water, bodem en lucht door milieugevaarlijke stoffen. Daarmee raak ik aan het thema voor deze studiedag “Milieu kent grenzen”. Die titel wekt op het eerste gezicht wat verbazing. Immers, hameren we er al niet sinds jaar en dag op dat het milieubeleid ook internationaal van de grond moet komen juist omdat de verontreiniging van het milieu zich niets van grenzen aantrekt? Het is niet het milieu dat grenzen kent, maar het milieubeleid. Bij het vraagstuk van de verzuring is allereerst van belang welke lange termijn doelstellingen voor West-Europa nodig zouden zijn. Op basis van de huidige inzichten blijkt dat uiterlijk in het jaar 2000 de Nederlandse emissie van SO2 met 70% en van NOx met 30% gereduceerd zou moeten zijn. Voor ammoniak speelt het internationale aspect minder een rol. De emissie van deze stof is in Nederland ongeveer 4x groter dan in de buurlanden. Daar zijn dus specifiek nationale maatregelen op hun plaats. Bij de vermesting is de eutrofiëring van de zandgronden vrijwel geheel van binnenlandse oorsprong en die van het oppervlaktewater in belangrijke mate van buitenlandse herkomst via de Rijn en de Maas. Bij de diffuse verspreiding van milieugevaarlijke stoffen speelt de internationale dimensie ook in grote mate mee en is een internationaal stofgericht beleid onontkoombaar’.
Een veel hoger tempo voor Europese milieuregels nodig
‘Zoals hieruit blijkt, zal de noodzaak van een internationale aanpak alleen maar toenemen. Het is daarom van belang dat in de komende jaren vanuit Nederland een maximale bijdrage wordt geleverd aan een internationale aanpak. De Europese Gemeenschap biedt een belangrijk institutioneel kader om tot juridisch bindende afspraken te komen. Ook is dit voor de positie van het bedrijfsleven van belang om al te grote verschillen tussen belangrijke handelspartners te voorkomen. De Gemeenschap is de enige internationale organisatie met beleid voor het milieu als geheel. Dat beleid heeft gestalte gekregen sinds 1973 in een drietal milieu-actieprogramma’s en in tientallen richtlijnen. Ondanks het feit, dat er in de Gemeenschap veel bereikt is, zou het tempo wat ons betreft veel hoger mogen liggen. De richtlijnen, waarover we nu in de Gemeenschap praten, hebben te veel het karakter van coördinatie van de beleidsmaatregelen waarover iedereen het eens is. Zij hebben betrekking op de fasen 3 en 4 van de beleidscyclus. De voorstellen van de Commissie zouden zich meer moeten richten op de prioritaire vraagstukken, zoals de luchtvervuiling met SO2 en NOx, en de watervervuiling met fosfaten en zware metalen. Deze laatste problemen verkeren in Nederland en de Bondsrepubliek in fase 2 maar in landen als het Verenigd Koninkrijk en Ierland in fase 1 waar de noodzaak van beleid nog niet erkend wordt. Ook bij andere problemen duurt het erg lang voor tussen de landen van Noord- en Zuid-Europa unanimiteit wordt bereikt. In dit verband zou het een goede zaak zijn als leden van het Europese Parlement hetzij rechtstreeks, hetzij via de publieke opinie meer en sterker druk zouden uitoefenen op de nationale parlementen. Ik noem slechts het auto-emissie beleid als voorbeeld’.
Europa van twee snelheden
Dit is een interessante passage in het licht van de discussie van de laatste tien jaar waarbij in Nederland grote problemen met luchtvervuiling blijven bestaan omdat we de EU luchtkwaliteitseisen niet kunnen halen als gevolg van te soepele emissie-eisen van dezelfde EU voor voertuigen. Te vervuilende voertuigen die ons land inrijden kan Nederland niet tegenhouden terwijl dat voor ons dichtbevolkte land eigenlijk wel zou moeten. De auto producerende EU lidstaten weten een dergelijke maatregel echter effectief tegen te houden. In 1984 wierp deze problematiek al zijn schaduwen vooruit.
‘We kunnen in Nederland niet steeds wachten op het moment dat de verschillende visies overeen gaan stemmen. Het milieubeleid eist dat we andere wegen gaan zoeken. Binnen de Europese Gemeenschap kan dat door gebruik te maken van de afwijkingsbevoegdheid. Het bedrijfsleven zal dat ongetwijfeld vaak niet plezierig vinden en ik kan daar best begrip voor opbrengen, maar het bedrijfsleven mag van mij niet verwachten dat ik, wanneer er in Europa sprake is van een patstelling, een maatregel laat lopen die dringend noodzakelijk is en die, ook wanneer hij door Nederland alleen of met enkele andere landen wordt vastgesteld, een wezenlijke bijdrage levert aan de verbetering van de kwaliteit van het milieu in Nederland. Dat kan in de richting gaan van een Europa-van-de-twee-snelheden.
Ook zijn andere internationale kaders van belang voor het tegengaan van grensoverschrijdende vervuiling zoals die van de VN Economische Commissie voor Europa en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Zo volgt de Nederlandse regering een meersporenbeleid. Terecht merkt de milieubeweging op dat het voor de hand ligt dat Nederland in vele gevallen als voortrekker fungeert’.
De waardering voor adviesorganen en hun lot van het op den duur samengevoegd worden
‘In de afgelopen tien jaar is het werk van uw Raad geëvolueerd met de ontwikkeling van het milieubeleid. Ik neem aan dat uw tienjarige bestaan en het uitbrengen van het Indicatief Meerjaren Programma-Milieu, waarin het milieubeleid voor de komende jaren is geschetst, ook voor uw Raad aanleiding zullen zijn u op uw toekomstige taak te bezinnen. Bij mijn officiële kennismaking met uw Raad in januari 1983 heb ik gezegd: “Een goed functionerende adviesraad verhoogt de effectiviteit van de beleidsvoering; een slecht werkende raad hangt als een molensteen om de nek van de Minister!” Die opmerking onderschrijf ik ook nu nog. Als ik u daarom veel succes toewens gedurende de komende periode, is dat mede vanuit een welbegrepen eigenbelang’.
De speech van Winsemius haalt het nieuws getuige bijvoorbeeld een artikel in het Reformatorisch Dagblad van 11 oktober 1984 met de kop: Milieumaatregelen EG te langzaam, Nederland moet voortrekkersrol spelen.
Als een schaduw boven het tienjarig bestaan van de CRMH hing de wolk van een dreigende samenvoeging met de Raad voor de Ruimtelijke Ordening waarin de CRMH niets zag. Het duurt tot 1993 voor de CRMH opgaat in de nieuwe Raad voor het Milieubeheer, die slechts drie jaar bestaat. Daarna wordt alsnog besloten de drie advies raden van het ministerie van VROM voor milieu, ruimtelijke ordening en volkshuisvesting per 1 januari 1997 op te laten gaan in één VROMraad.
Donderdag 11 oktober 1984