In het jaar 1983 begint het Directoraat Generaal Milieuhygiëne de schok te verwerken van de splitsing van het ministerie van VenM bij de komst van het CDA-VVD kabinet Lubbers-van Aardenne en het ingelijfd zijn bij het nieuw gevormde en onwennig klinkende ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne (VROM).
De informele en voortvarende leiding door de onbekende maar visionaire minister Pieter Winsemius (VVD), afkomstig van het chique adviesbureau McKinsey & Company, maakt al snel veel goed.
In zijn nieuwjaarspeech vat directeur- generaal Wim Reij de gevoelens die de splitsing heeft opgeroepen nog een keer samen.
Veldslagen en terreinwinst
‘Nieuw is, behalve het jaar, vooral ook het DGMH in de context van het ministerie van VROM. We staan samen voor de taak om de periode die nu is aangebroken tot een vruchtbare tijd te maken. Sommigen onder u hebben, toen ze hoorden dat aan het bestaan van het oude departement een einde was gekomen, het gevoel gehad dat daarmee de continuïteit van het beleid was verbroken. Zelfs werd gesproken over de afbraak en het einde van het milieubeleid als zelfstandig terrein van overheidszorg. Ik wil u niet verhelen dat ook ik allerminst gelukkig was met de gebeurtenissen van eind oktober vorig jaar. Toch ben ik niet al te pessimistisch gestemd. Wij hebben in talloze schermutselingen, grotere en kleinere veldslagen, telkens terrein gewonnen. We hebben een stelsel van milieuwetten opgebouwd en we zijn aan de uitvoering bezig, ondanks alle tegenstand. Ik vertrouw erop dat het DGMH, nu de eerste zware golven van de splitsingsoperatie zijn overwonnen, een goede koers uit kan zetten. Wellicht zal dat zelfs beter kunnen nu de bemanning is uitgebreid.’
In dit jaar neemt Wim afscheid van zijn strijdbare plaatsvervanger Jos Staatsen, die directeur-generaal bij Binnenlandse Zaken wordt en later onder meer burgemeester van Groningen, en die wordt opgevolgd door Frans Evers. Hij houdt vele speeches bij symposia, colloquia en inbedrijfstellingen. Het nog weinig besproken terrein van de geluidshinder zal er uit worden gelicht aan de hand van een speech die Wim voor de verhinderde minister Winsemius houdt bij een studiedag over zonering wegverkeerslawaai van de Nederlandse Stichting Geluidhinder op 22 november 1983 te Utrecht.
De opbouw van een landelijk uitvoeringsapparaat voor het geluidbeleid
‘De Nederlandse Stichting Geluidhinder heeft aan de wieg gestaan van de Wet geluidhinder. Op 18 mei 1972 hield uw stichting al een studiedag over dit onderwerp. Op dat moment was het baanbrekende advies van de Gezondheidsraad over geluidhinder nog maar net uitgebracht en moest de voorbereiding van de aanbevolen integrale wettelijk regeling ter bestrijding van de diverse lawaaisoorten nog beginnen. De provincies en gemeenten zijn al voordat de Wet geluidhinder in het parlement werd aangenomen intensief bij de voorbereiding van de uitvoering betrokken. Dat was nodig om hen op de hoogte te brengen van de vele uitvoeringsbesluiten die in de periode 1980-1983 tot stand zouden komen. Er zijn meer dan 100 onderzoeksrapporten gepubliceerd en daarnaast is met circulaires, brochures en draaiboeken aandacht gevraagd voor het tijdig inspelen op de nieuwe wet, waarbij zonering voor weg- en industrielawaai veel aandacht kreeg. De grote lijnen van de inwerkingtreding werden aangegeven in het Indicatieve Meerjarenprogramma (IMP) Geluid 1980-1984 van september 1979.’
‘Om de wet uit te voeren moesten financiële middelen en deskundige mankracht beschikbaar zijn. Eind 1979 is gestart met de vergoeding voor gemeenten en provincies in de vorm van uitkeringen voor hun apparaatsopbouw die in 1982 26 miljoen gulden bedroegen, waarmee 100 mensjaren bij provincies en 150 mensjaren bij gemeenten zijn gefinancierd. Deze uitgaven zullen niet verder stijgen, maar dat geldt wel voor de uitgaven voor de saneringsmaatregelen voor industrielawaai, rail- en wegverkeerslawaai, en vliegtuiglawaai bij vliegvelden. In de periode tot 1986 zullen de totale uitgaven hiervoor oplopen naar 100 miljoen gulden. In het IMP Geluid 1984-1988, dat dit najaar uitkwam, is een gedetailleerd overzicht van de voorziene vergoedingen weergegeven. Door budgetregelingen voor provincies en grote gemeenten voor industrieterreinen en wegverkeerslawaai wordt zo flexibel mogelijk ingespeeld op de provinciale een gemeentelijke saneringsprojecten.’
‘In nauw overleg met het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen is in 1981 besloten een Coördinatiecommissie Opleiding Wet geluidhinder in te stellen die een leerplan en een cursus geluidhinderbestrijding voor onderwijsinstellingen heeft ontwikkeld. Honderden, veelal ambtenaren, hebben inmiddels hun diploma ontvangen.’
Angst dat het net in uitvoering komende geluidbeleid door deregulering wordt ontkracht
‘In het kader van het (door het nieuwe kabinet ingestelde) actieprogramma Deregulering Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is besloten tot evaluatie van de Wet geluidhinder. Het is belangrijk om nog eens te herhalen dat deregulering van Milieuwetgeving niet wil zeggen dat essentiële regels en normen zullen worden afgeschaft. Het gaat om het stroomlijnen en beter hanteerbaar maken van de bestaande milieuwetgeving. De regelgeving moet voor de toepassing in de praktijk van alledag duidelijker worden en sneller tot besluitvorming leiden.’
Ik was in 1982, vlak voor de kabinetswisseling, zelf bij DGHM aangetreden als directeur Lucht. Ook ik keek wantrouwig naar de nieuwlichterij van minister Winsemius en zijn dereguleringsambities. Ik herinner me hoe we met enige tegenzin eraan meewerkten om de deregulering vorm te geven. Achteraf moet ook ik erkennen dat zonder het periodiek versimpelen van de regels er een voor de praktijk onwerkbaar spinnenweb aan voorschriften ontstaat. Later zou Pieter Winsemius in zijn beroemde beleidslevenscyclus, beschreven in zijn boek ´Gast in eigen huis´ en afgeleid uit de bekende levenscyclus van bedrijfsproducten, de fase van deregulering een formele en begrijpelijke plek geven. Na de initiële fase van het op de agenda zetten van een probleem door actiegroepen, gevolgd door toenemend publiek debat dat leidt tot nieuwe regelgeving, komt de uitvoering van die regels aan de orde en tenslotte de roep om deregulering in een situatie waar de maatschappij aan de nieuwe regels gewend is geraakt en het zelfde op eenvoudiger manier kan worden bereikt. Maar in 1983 moest iedereen die nog in de houding zat van het bevechten van het milieubeleid op alle krachten die uit zijn op meer economische groei, erg aan het misschien wel gerechtvaardigd zijn van het idee van deregulering wennen. Wim doet zijn best de logica van het nieuwe beleid te verdedigen.
´In het actieprogramma Deregulering is de milieuwetgeving getoetst op effecten, die de regelgeving teweeg brengt voor het bedrijfsleven, zonder dat dit betekent, dat beperking van nadelige gevolgen wordt gezocht in het verlagen van het niveau van de bescherming van de milieukwaliteit. Tegen een met zo duidelijke waarborgen omklede actie kan niemand redelijkerwijs bezwaar maken. Nogmaals zij echter benadrukt dat geluidhinderbestrijding meer is dan randvoorwaardenbeleid alleen. Het is immers voor de integratie van het milieubeleid van belang, dat milieuhygiënische normen ook daadwerkelijk doorwerken in andere besluitvormingsprocessen, een ontwikkeling die wordt aangeduid met de term integratie. Tegen deze achtergrond past ook een gereserveerde opstelling als het gaat om de aandacht voor flexibiliteit van de normstelling. De geldende normstelling is niet de neerslag van een uit akoestisch oogpunt optimale situatie, maar het resultaat van een afweging van milieuhygiënische en andere maatschappelijke factoren. Daarbij is de afweging van het bedrijfsbelang al gemaakt. Inmiddels is een evaluatiecommissie geïnstalleerd die ook naar het normstelsel van de wet zal kijken en de uitwerking ervan op de flexibiliteit van het bestemmingsplan en de stiltegebieden zal nagaan´.
Het gaat om de maatschappelijke wil
‘In 1972 stelde ik op uw toenmalige studiedag vast dat ´´zelfs voor de argeloze toehoorder het duidelijk is dat situaties, waarbij men wandelend met zijn metgezel door Londense straten geen gesprek kan voeren, of waarbij men wandelend in het natuurreservaat bij Wassenaar door het zoeven van de auto´s over de autosnelweg de vogels niet meer hoort, of waarbij men op een zomeravond in een rustig dorp de landelijkheid hoort verdwijnen door lawaai van bromfietsen, om verbetering schreeuwen“. Ik denk dat dit onverminderd geldt en dat daarom alertheid geboden is. Uitgangspunt bij de dereguleringsrapportage moet zijn dat er ruimte is voor een zelfstandig beleid ter verbetering van ons leef-/ en woonmilieu. Het wettelijk instrumentarium, de kennis, de mankracht en de financiële middelen zijn nu ruim 10 jaar na de inwerkingtreding van de wet beschikbaar. De maatschappelijke wil om dit instrumentarium te gebruiken is hierbij evenwel onontbeerlijk´.
In de latere jaren is het geluidhinderbeleid doorgezet en zijn nog veel grotere bedragen vrijgemaakt om de hinder bij bijvoorbeeld de aanleg van wegen en bij de bouw van woonwijken te beperken. Tegelijk zijn ook de spanningen die het toepassen van ingewikkelde regels voor geluid, veiligheidsrisico´s en luchtvervuiling bij bouwactiviteiten en uitbreidingen oproept, tot op de dag van vandaag gebleven. Juist bij deze thema´s komt het oude dilemma milieu beschermen of economische groei bevorderen gemakkelijk om de hoek kijken als er geen vindingrijke technische oplossingen worden ontwikkeld.
Utrecht, dinsdag 22 november 1983