In 1979 komt in de publiciteit een verscheidenheid aan milieuonderwerpen langs, een kenmerk dat het milieubeleid steeds begeleidt. Veel van deze onderwerpen illustreren de gedetailleerde technische kwesties waarover het milieubeleid zich moet uitspreken. Voorbeelden hiervan zijn de stofbestrijding bij overslag van goederen of de inrichting en het beheer van zweminrichtingen die in deze jaren in grote aantallen worden aangelegd. Ook blijft het onderwerp van de opslag van kernafval sterk in de belangstelling staan. Een nieuwe thematiek waarvoor aandacht ontstaat na het lenigen van de woningnood, die na de tweede wereldoorlog nog decennia speelde, is de kwaliteit van het leefmilieu binnen de woningen en gebouwen. De Nederlander brengt volgens TNO onderzoek gemiddeld 85% van de tijd door in gebouwen waarvan 70% in de eigen woning. De thematiek van de kwaliteit van het binnenmilieu richt zich bijvoorbeeld op warmte-isolatie van de woningen, de desondanks noodzakelijk blijvende ventilatie van de vertrekken, en het tegengaan van geluidhinder, onderwerpen die de burger direct aangaan. Op 7 maart 1979 houdt directeur-generaal Milieuhygiëne Wim Reij namens minister Leen Ginjaar een toespraak bij een symposium over ‘Thermische isolatie en behaaglijkheid’ dat in De Doelen te Rotterdam wordt georganiseerd door de Stichting Komfort Optimalisering door isolatie in de bouw.
Anticiperen op een verwachte nieuwe rol voor kolenstook
‘De thematiek van het binnenhuisklimaat heeft allereerst een relatie met de energievoorziening. Sinds een aantal jaren zijn we ons bewust dat de voorraad energiegrondstoffen niet onuitputtelijk is. De perspectieven voor een ongestoorde wereldenergievoorziening stemmen niet tot optimisme. Alles wijst erop dat in de jaren tachtig en negentig de beschikbaarheid van energiegrondstoffen, in het bijzonder van aardolie, sterk af zal nemen. Ook onze eigen Nederlandse aardgasvoorraad is niet onuitputtelijk. De invoer van vloeibaar gas en herintroductie van steenkool liggen in het verschiet om de energievoorziening veilig te stellen. De omvang van het kolengebruik zal wellicht tegen het einde van de eeuw een voor Nederland ongekende hoogte bereiken. Dit zal een aanzienlijk ruimtebeslag met zich meebrengen terwijl ook de beheersing van de milieugevolgen van de verbranding van de kolen en de verwerking van de as ingrijpende voorzieningen zullen eisen. U zult begrijpen dat in deze context de bijdrage van energiebesparing door bevordering van warmte-isolatie in de bouw bijzondere ondersteuning verdient. Eén van de hoofdelementen in het energiebesparingsbeleid vormt het Nationaal Isolatie Programma, waarmee versnelde isolatie van woningen wordt mogelijk gemaakt.’
Een terugblik op het energiebeleid van 1979 en de destijds verwachte snel intredende brandstofschaarste en toenemende rol van kolen doet 35 jaar later wat vreemd aan. De voorraden aan fossiele brandstoffen bleken nog flink te kunnen worden opgerekt. Tegelijk zijn klimaatbeleid en ontmoediging van kolenstook dominante onderwerpen geworden. Maar op het moment dat Wim deze toespraak houdt is het klimaatprobleem nog niet aan de orde. We leven in de nadagen van de Europese ‘Kolen- en staalgemeenschap’ en ervaren de gevolgen van de tweede oliecrisis. Deze is het resultaat van onrust in het Midden-Oosten waar de sjah van Perzië tijdens de Iraanse Revolutie wordt verdreven en wordt vervangen door ayatollah Khomeini. De algemene tendens is om minder afhankelijk van olie uit het Midden-Oosten te worden, zoals anno 2014 het streven is de afhankelijkheid van Russisch aardgas te verminderen.
Woningnood verdrong lange tijd aandacht voor binnenmilieu
´Een ander aspect waar het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne verantwoordelijkheid voor draagt is de kwaliteit van de woon- en leefomstandigheden. Van oudsher is het verband tussen gezondheid en wonen onderkend; volkshuisvesting is zelfs lang een onderdeel van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid geweest. Aan het eind van de 19de eeuw en ook nog in het begin van de 20ste eeuw was de aandacht van gezondheidskundigen gericht op het treffen van een aantal technische voorzieningen in en aan de woning met als voornaamste doel bestrijding van ziekten en epidemieën. Voorbeelden zijn het stimuleren van de aanleg van drinkwaterleidingen en rioleringen en ook het regelen van licht- en luchttoetreding in woningen.
Na de eerste wereldoorlog echter raakten de gezondheidsaspecten van het wonen steeds verder op de achtergrond. Door de snelle stijging van de bevolking en door de als gevolg van oorlog en crisis veroorzaakte stagnatie in de woningbouw richtte de aandacht zich vooral op het bouwen van meer woningen en minder op de kwaliteit ervan. Ook na de tweede wereldoorlog werd de discussie beheerst door de klemmende problematiek van het woningtekort. In een hoog tempo moesten zoveel mogelijk woningen tegen zo gering mogelijke kosten worden gebouwd. Voor zover de kwaliteit van de nieuwe woningen toch steeg was dat meer het gevolg van de groeiende welvaart dan van bewuste gezondheidszorg. Naarmate het einde van de kwantitatieve woningnood in zicht kwam kon meer aandacht besteed gaan worden aan de kwaliteit van de woning en de omgeving. Daarbij komt ook het tegengaan van geluidhinder aan de orde.’
Binnenhuisklimaat, koolmonoxide, formaldehyde
‘Ik wil mij in verband met het onderwerp van vandaag beperken tot de kwaliteit van het binnenhuisklimaat, een onderwerp dat tot voor kort wat buiten het gezichtsveld viel. Men veronderstelde dat de kwaliteit van de binnenlucht direct afhing van die van de buitenlucht. Nu wordt er meer gelet op bronnen binnen de woning, zoals geijsers en kooktoestellen die koolmonoxide vergiftiging kunnen veroorzaken, ademhalingsproducten en stoffen die door sommige bouwmaterialen worden uitgestoten. Een voorbeeld van dit laatste is de afgifte van formaldehydegas uit isolatieschuim en in veel grotere mate uit sommige spaanplaatsoorten. De spaanplaatproblematiek is overigens een belangrijke stimulans geweest tot het opstellen van eisen voor het binnenhuisklimaat en daarmee voor eisen aan bouwmaterialen in het algemeen. Daarmee, zo bleek op een recent Congres over binnenhuisklimaat van de Wereld Gezondheids Organisatie (WGO) te Kopenhagen, is Nederland het eerste land dat hiertoe is overgegaan. Een vervolgbijeenkomst van de WGO wordt dit jaar in Bilthoven gehouden. Ik zal binnenkort ook de aandacht van de Gezondheidsraad voor deze thematiek vragen.’
Kankerdoden door radon en asbest
Er wordt in deze periode nog niet veel aandacht besteed aan onderwerpen die nu vooral in de belangstelling staan zoals vocht en schimmelvorming in ca. 10% van de woningen , huismijt, het in ca. 30% van de woningen ongewild meeroken met andere huisgenoten, en ophoping van uit de bodem afkomstig radon en thoron in de lucht. Dit laatste probleem is in Nederland weliswaar minder groot dan in veel andere landen die een rotsachtige bodem hebben, maar het is verreweg het grootste milieurisico dat de Nederlander loopt. Er overlijden bijvoorbeeld aan koolmonoxide vergiftiging momenteel jaarlijks gemiddeld ‘slechts’10 mensen, terwijl volgens inschattingen duizenden Nederlanders jaarlijks door het radioactieve radon en thoron aan kanker overlijden. Het wrange is dat de overheid nauwelijks iets aan blootstelling aan radon en thoron kan doen, waardoor de overheid er liever over zwijgt. Als burger rest alleen het continu ventileren van de woning. Wel zijn er maatregelen mogelijk tegen asbest dat ook kanker veroorzaakt en lange tijd om zijn brandwerende vermogen werd verwerkt in gebouwen bij gevelplaten, plafondbedekking en vloerbedekking. Asbest blijft de latere jaren wegens dit handelingsperspectief wel volop in de belangstelling.
Het IMP als nieuw beleidsinstrument
‘Tenslotte wil ik nog wijzen op de relatie tussen thermische isolatie en geluidisolatie. Doorgaans heeft thermische isolatie ook geluidisolatie tot gevolg en omgekeerd, waarbij een optimaal resultaat kan worden verkregen door afstemming van de juiste materialen. Ook bij de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsontwerp Geluidhinder is aandacht besteed aan de combinatie van verbetering van de geluidsisolatie van woningen met verbetering van de warmte-isolatie. De Tweede Kamer verwierp weliswaar de motie van het kamerlid mevrouw Lambers-Hacquebard (D66), waarin de regering werd verzocht bij de uitvoering van het Nationaal Isolatie Programma de warmte-isolatie zodanig te realiseren dat tegelijk een optimaal geluidwerend effect van de isolatie wordt bereikt. Maar de motie van kamerlid Cornelissen (CDA) werd wel met algemene stemmen aangenomen. Daarin wordt de regering uitgenodigd een meerjarenplan voor verbetering van de geluidsisolatie van woningen te overleggen waarin tevens moet worden aangegeven hoe deze af te stemmen op maatregelen ter verbetering van de warmte-isolatie. Deze elementen zullen worden verwerkt in het eerste Indicatieve Meerjaren Programma Geluid, dat met de begroting voor het jaar 1980 van het departement zal worden ingediend.’
Hiermee doet, uitgelokt door de motie Cornelissen, het nieuwe verschijnsel van de IMP’s zijn intrede. Voor elk sectoraal beleidsterrein zal zo’n meerjarenprogramma worden opgesteld. De stap vooruit is dat er een meerjarenperspectief wordt geschilderd dat alle partijen in de samenleving houvast biedt. Deze vorm van lange termijn planning zal later verder worden uitgebouwd en een dominante beleidsvorm worden tot de kabinetten Balkenende er een einde aan maken. Maar de IMP’s waren zelf geen lang leven beschoren omdat er een minister kwam die de sectorale aanpak wilde veranderen in een meer integrale aanpak en daarmee de hele interne organisatie op het departement met een vriendelijke glimlach op z’n kop zette. Daarover later meer.
Woensdag 7 maart 1979