Tijdens de beginjaren van het milieubeleid is er een grote roep om deskundigen. Immers milieu is een ingewikkeld beleidsvraagstuk omdat water en lucht allerlei maatschappelijke activiteiten met elkaar verbinden zodat alle geledingen van de samenleving ermee van doen hebben. Tegelijk moest de kleine gideonsbende van milieuambtenaren op allerlei plaatsen in Den Haag en in het land tegen veel weerstand opboksen. Alleen de burgers en de Tweede Kamer waren daarbij compagnons. In deze setting kon men deskundig en gezaghebbend advies goed gebruiken. Daartoe had minister Vorrink op 25 juni 1974 de Voorlopige Centrale Raad voor de Milieu-Hygiëne (VCRMH) geïnstalleerd onder voorzitterschap van de burgemeester van Delft, de PvdA politicus Ad Oele. In deze raad hadden deskundigen zitting, evenals vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties, verenigingen, andere overheden en adviesorganen. In 1977 werd Oele opgevolgd door PvdA/DS’70 politica Toos van Noordwijk-van Veen. Deze nieuwe voorzitter en haar commissieleden komen nader kennismaken met het Directoraat-generaal Milieuhygiëne op 7 februari 1978. Hierbij spreekt Wim Reij als directeur-generaal hen toe. Zijn inleiding geeft een beeld van de stand van zaken.
Nieuw adviesorgaan is wens van de Tweede Kamer
‘De eerste keer dat een adviesraad op het gebied van de milieuhygiëne ter sprake kwam was bij de behandeling van de begroting 1972 van ons departement in de Tweede Kamer. Minister Stuyt was het met het kamerlid dat hierop aandrong van harte eens. Er was overigens wel een voorgeschiedenis om tot zo’n adviesorgaan te komen. De Centrale Raad voor de Volksgezondheid en de Raad voor de Ruimtelijke Ordening hadden daarvoor namelijk afwijzende adviezen opgesteld. Anderzijds lag er een ondersteunende brief die destijds door de heren Ginjaar en Kuenen was gestuurd. We kozen bij de inrichting voor een modern model waarbij ambtenaren als waarnemers bij de bijeenkomsten aanwezig zijn. Bij de installatie op 25 juni 1974 te Delft zei minister Vorrink: “Een stem uit de samenleving zelf kan ik best gebruiken,” en ”Het ambtelijk apparaat en de Commissie kunnen elkaar aanvullen en over en weer stimuleren.”’
Over een voortdurende aarzeling
‘Bij wie zit u nu? Ons Directoraat-generaal ontstond in 1971 uit twee departementale afdelingen en het Rijksinstituut voor de Drinkwatervoorziening. Ook werd de Inspectie voor de volksgezondheid belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu hiermee samengevoegd. In de zes jaar die sindsdien zijn verstreken is het geheel ruim verdubbeld in aantal medewerkers.’
Hoewel uit de opsomming van Wim het beeld van een logische basis voor de opbouw van het nieuwe milieuministerie naar voren komt, gebiedt de eerlijkheid erop te wijzen dat in tegenstelling tot wat in andere landen gebeurde veel aspecten ook niet bij het werkterrein van het milieu werden gevoegd. Zo bleven de werkterreinen van het waterkwaliteitsbeheer van het zoete en zoute oppervlaktewater en van het natuurbeheer buiten beeld. De departementen van Verkeer en Waterstaat en van Landbouw wilden zo voorkomen dat in hun ogen teveel macht in handen van de nieuwkomer terecht zou komen. En milieu scoorde nooit zo hoog bij politici dat hierin tijdens een kabinetsformatie een doorbraak werd aangebracht. Zelfs nu nog, nadat de departementen van VROM en VenW zijn samengevoegd tot Infrastructuur en Milieu, worden de directoraten-generaal voor Milieu enerzijds en voor Water (en Ruimte) anderzijds gescheiden gehouden. Eveneens wordt het beleidsterrein Natuur doodleuk vanuit het departement van Economisch Zaken aangestuurd zonder dat iemand dat vreemd lijkt te vinden.
Terug naar Wim Reij.
‘Bij de organisatie van de milieuhygiëne heerst een voortdurende aarzeling. Enerzijds is men geneigd te spreken over water-bodem-lucht en de kwaliteit daarvan. Anderzijds kan men meer gericht op de bronbestrijding optreden wat leidt tot aandacht voor afval-geluid-straling-watervoorziening. Bovendien kan men een aantal aspecten onderscheiden zoals:
• Beleidsontwikkeling en economie
• Natuurwetenschap en techniek
• Juridische aspecten en bestuur
• Ecologische aspecten en planologie.
Verder is er het onderscheid tussen beleid en uitvoering. Onze organisatie is in ontwikkeling. Daarbij hebben we beleid en uitvoering zo goed mogelijk samengebracht zodat we bij het maken van nieuwe regels gebruik maken van de ervaringen in de praktijk. De organisatie is opgebouwd naar milieusectoren en een aantal aspecten zoals bestuurszaken en internationale aspecten.’
Deze sectorale invalshoek is decennia lang bij het departement volgehouden, al werden er later nauw verwante doelgroepen aan de sectoren toegevoegd en krompen onderdelen als de bij aanvang zeer omvangrijke Directie straling en de Directie drinkwatervoorziening geleidelijk in. Daarbij bleef Wim de volgende regel hanteren:
‘Een wezenlijk element is dat men voortdurend de samenhang in het oog houdt: de ecologie eist dit.’
Over de erfenis van de VCRMH
Het was de bedoeling dat de VCRMH slechts zou blijven bestaan tot 1977. Daar de Wet tot instelling van de Centrale Raad voor de Milieuhygiëne pas in 1980 tot stand kwam is de VCRMH blijven bestaan tot 1981. Van 1981 tot 1993 heeft de CRMH gefunctioneerd en evenals de VCRMH een essentiële rol gespeeld bij het vormgeven van het milieubeleid over de hele breedte. Ook droegen de vele adviezen bij tot vergroting van het draagvlak in de samenleving voor de manier waarop milieubeleid nationaal en internationaal vorm kreeg. Op 21 april 1993 gaat de CRMH over in de Raad voor het Milieubeheer die door de PvdA-minister Hans Alders wordt geïnstalleerd. De VVD’er en oud milieuminister Ed Nijpels, op dat moment burgemeester van Breda, wordt de voorzitter. Deze Raad is echter geen lang leven beschoren omdat het in 1994 aangetreden eerste kabinet Kok komt met de zogenaamde Woestijnwet. Hiermee wordt het mes gezet in de meer dan 100 adviesorganen van de overheid en blijft er in beginsel slechts één algemeen adviesorgaan per departement over. Het werkterrein milieu gaat in 1996 samen met volkshuisvesting en ruimtelijke ordening onderdeel uitmaken van de VROMraad, die daarmee nauwelijks nog aan milieuadvisering toekomt. En deze kaalslag zal later nog een stap verder worden doorgezet. In 2012 komt na een jarenlange overgangsperiode de Raad voor leefomgeving en infrastructuur (Rli) tot stand die voor de departementen van IenM en EZ enkele integrale adviezen per jaar produceert. Journalist Ton-Jan Meeus constateert in de NRCweekend van zaterdag 7 juni 2014 (p. 17) terecht dat de politiek in Nederland in het geheel niet meer is gediend van tegenspraak vanuit een lange termijn perspectief. Zijn bijdrage heeft als titel: Deskundigheid als gevaar – daar is de democratie nu aanbeland.
Het is even wennen om te beseffen dat in 1978 daar kamerbreed heel anders over werd gedacht.
Dinsdag 7 februari 1978