In het jaar 1977 zijn er verkiezingen waarna het kabinet Den Uyl ondanks de flinke winst van de PvdA maanden demissionair blijft. De lange onderhandelingen over een beoogd PvdA-CDA kabinet mislukken, waarna CDA voorman Dries van Agt in korte tijd met Hans Wiegel van de VVD een alternatief meerderheidskabinet weet te smeden dat 19 december 1977 aantreedt. Daarbij wordt het stokje van het ministerschap op Volksgezondheid en Milieuhygiëne door Irene Vorrink over gegeven aan de wat afstandelijke Leen Ginjaar van de VVD, die als scheikundige met verstand van zaken aan zijn nieuwe opdracht begint. In 1977 is op het departement het ontwerp van de Wet Geluidhinder gereed gemaakt waarover in het jaar daarop het parlementaire debat zal volgen. In 1977 wordt over de ontwerp wet met de Vereniging Nederlandse Gemeenten al fors gediscussieerd omdat gemeenten bang zijn dat de nieuwe wet de bevoegdheden die zij op grond van de Hinderwet hebben weg zal halen en bij de provincies zal leggen. Dat zal echter alleen voor de zeer grote inrichtingen gebeuren. Geluidhinder is een ernstig probleem waarvoor bestuurlijk nog te weinig aandacht bestaat en voor de aanpak bij bestaande situaties zal vooral geld van de overheid beschikbaar moeten komen.
In deze periode worden ook de problemen van de grensoverschrijdende watervervuiling aangepakt en tijdens een internationaal symposium over de aard en gevolgen van watervervuiling (2nd International Symposium on Aquatic Pollutants te Noordwijkerhout) wordt de laatste stand van zaken besproken. In de openingsspeech van Wim Reij wordt dit goed samengevat. Ik heb deze speech geselecteerd omdat dit het eerste internationale symposium was dat ik als onderzoeker bij het toenmalige Rijksinstituut voor Drinkwatervoorziening (RID) organiseerde. Het RID is later met het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid (RIV) gefuseerd tot het RIVM. Het RID was in die tijd onderdeel van het Directoraat-generaal Milieuhygiëne en ik had bij het voorbereiden van de bijeenkomst als jonge onderzoeker mijn eerste contacten met onze directeur-generaal. De speech werd door Wim in het Engels uitgesproken maar zal hier in het Nederlands worden geciteerd.
Vanaf 1957 wordt de zalm in de Rijn als uitgestorven beschouwd
‘De ogenschijnlijke overvloed aan water in Nederland is misleidend. Het meer van Geneve bevat bijvoorbeeld 18 maal meer zoet water dan alle Nederlandse meren en zoetwaterbronnen bij elkaar. Daarnaast is de afgelopen eeuw de belangrijkste drinkwaterbron, de rivier de Rijn, verandert van de rivier die de bevolking jaarlijks voorzag van vele duizenden tonnen zalm in wat nu wordt gekarakteriseerd als het open riool van West-Europa. Vanaf 1957 wordt de zalm in de Rijn als uitgestorven beschouwd. En al omstreeks 1940 was de in de Rijn gevangen vis ongeschikt voor consumptie wegens de door verontreiniging met chemicaliën veroorzaakte slechte smaak.’
De voornaamste oorzaken van het uitsterven van de zalm in Rijn en Maas waren naast de watervervuiling ook het onbereikbaar worden van de paaiplaatsen door barrières in de rivieren, zoals dammen, stuwen, sluizen en waterkrachtcentrales, en het verdwijnen van geschikte paaiplaatsen door het opbaggeren van zand en grind. Vanaf 1994 zijn de zalmvangsten in de grote rivieren weer iets op gang gekomen door de verbetering van de waterkwaliteit, de aanleg van vispassages en diverse natuurontwikkelingsprojecten langs de rivieren. Bij de vangsten gaat het vermoedelijk vrijwel uitsluitend om vissen die bovenstrooms zijn uitgezet als jonge vis in Duitse zijrivieren en in de Ardennen en die nu van zee terugkeren naar de Rijn. Ze planten zich waarschijnlijk nog niet voort.
‘Vandaag de dag voert de Rijn het rioolwater van zo’n 40 miljoen bewoners af tezamen met het afvalwater van enkele van ’s werelds grootste centra van chemische industrie in Bazel, Frankfurt, het Roergebied en Rotterdam. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het Rijnwater alleen als bron voor drinkwater kan worden gebruikt na een kostbare en uitgebreide zuivering, dat het niet geschikt is voor recreatief gebruik en dat het een potentieel risico vormt voor het aquatische ecosysteem in meren, estuaria en de Noordzee. Men zou kunnen veronderstellen dat in het regenachtige Nederland naast het oppervlaktewater er genoeg grondwater beschikbaar is. Door de hoge bevolkingsdichtheid is echter de beschikbare hoeveelheid regenwater per hoofd van de bevolking zo gering dat op deze manier uitgedrukt Nederland een van de droogste landen ter wereld is. Nederland ontvangt gemiddeld slechts 5 liter regenwater per hoofd per dag, terwijl dit in Israël 7,5, in het VK 12, in Japan 18 en in de VS bijna 100 liter per hoofd per dag is. Dit betekent dat het grondwater hier een zeer kostbare grondstof is waarvan de kwaliteit zorgvuldig moet worden beschermd. Daarom bereidt het ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne momenteel een wet voor tegen bodem verontreiniging waarbij regels worden voorzien ter bescherming van onder meer grondwaterwingebieden voor drinkwatervoorziening. Naast preventieve acties is recent gebleken dat ook bestaande vervuiling actie vraagt, zoals het aanwezig zijn van vervuiling met gechloreerde chemicaliën.’
Schadelijke chemicaliën ook aangetroffen in grondwater en de bodem
In deze periode kwam min of meer door toeval bij een onderzoek dat het RID uitvoerde naar de oorzaken van de slechte smaak van drinkwater naar voren dat ook in het grondwater van de Utrechtse Heuvelrug, dat verondersteld werd erg schoon te zijn, allerlei verontreinigingen voorkwamen zoals de stof trichloorethyleen. Deze stof werd in hoge concentraties gevonden in het water van pompstation Soestduinen in Utrecht. Nader onderzoek leerde dat trichloorethyleen een metaalontvettingsmiddel is dat werd gebruikt door de in 1912 opgerichte Gero fabriek die metalen bestek maakte. Medewerkers van deze fabriek hebben bijna een eeuw lang elke week een emmertje met tri in een put achterin hun bedrijfsterrein afgevoerd en zo een groot gebied vervuild. Maar het bleef niet bij dit ene geval. Vervolgens werden alle grondwater pompstations in ons land bemonsterd en bleek bij ongeveer 10% wel een vorm van vervuiling aanwezig. Kort daarna kwam in 1980 de ernstige bodemvervuiling onder 300 woningen in Lekkerkerk aan het licht. Hier was een nieuwbouwwijk op een voormalige chemische afvalstort gebouwd in een poging goedkoop uit te zijn. De sanering kostte de gemeenschap een kleine 100 miljoen euro en was het startsein voor een decennialange miljarden vergende bodemsaneringsoperatie in het hele land.
Het Rijnchemieverdrag vormt een doorbraak in Europese samenwerking
´Wegens het grote belang van het water in de Rijn en Maas is het urgent om op korte termijn de waterkwaliteit van beide rivieren te verbeteren. Maatregelen hiertoe zullen noodzakelijkerwijs een internationale basis moeten hebben. Daarom is het van groot belang dat recent een internationale overeenkomst op dit gebied is bereikt. Na de start van onderhandelingen in 1973 is een beginsel overeenkomst van de Raad van de Europese Gemeenschappen in 1975 bereikt en werd december 1976 een Rijnchemie- en een Rijnzout verdrag getekend door de ministers van de Rijnoeverstaten. Deze verdragen geven een kader voor de saneringsprioriteiten van stoffen van de zogenaamde zwarte en grijze lijsten.´
De Rijnverdragen hebben hun zelfstandige karakter behouden, maar binnen de EU zijn de regels voor grond-, rivier- en kustwateren in de volgende jaren verder uitgewerkt tot wat sinds 2000 bekend staat als de Kaderrichtlijn water. In de beginjaren ging veel aandacht uit naar het bestrijdingsmiddel endosulfan, dat in 1969 na een lozing van de Hoechst vestiging nabij Bingen tot massale vissterfte in de Rijn had geleid, en naar kwik- en cadmiumlozingen die tot gevaarlijke ophopingen in zeedieren voor onze kust leidden. Later werd de aandacht tot een breed scala van schadelijk stoffen verbreed. In 1986 vond er opnieuw een ramp plaats door een enorme lozing van onder meer bestrijdingsmiddelen met bluswater na een brand bij het bedrijf Sandoz te Bazel waardoor een nieuw integraal actieprogramma voor de Rijn werd afgesproken. En al zijn de meeste problemen inmiddels goed onder controle en is zelfs de hoeveelheid zout die in de Rijn wordt geloosd meer dan gehalveerd ten opzichte van 1980, nieuwe problemen doen zich ook voor door nieuwe gebruiken in de samenleving.
‘Naar mijn mening dient het kwantificeren van de persistentie van chemicaliën in het watermilieu en hun biologische effecten op waterorganismen en de mens het hoofddoel te zijn voor de onderzoeksinspanningen op dit gebied.’
De opgave die Wim Reij in 1977 noemde is nog steeds actueel. Momenteel maken de waterleidingbedrijven zich zorgen over restanten van een breed scala aan medicijnen en bijvoorbeeld in afwasmachines gebruikte anti-corrosiemiddelen die in het rivierwater terecht komen en het ecosysteem en de waterzuivering op de proef stellen. Zo komen steeds nieuwe reststoffen van onze samenleving in het water terecht dat ons vervolgens confronteert met veel van wat we eerder daarin hebben achtergelaten. De waterkringloop is een goede leermeester voor allen die de kringloop economie nastreven.
Maandag 26 september 1977